Met welke woonlasten houdt de rechter rekening bij het berekenen van kinderalimentatie?
Begin dit jaar heeft de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege in Nederland, zich uitgelaten over de forfaitaire woonlast bij kinderalimentatie. In deze blog zal ik uitleggen wat de forfaitaire woonlast inhoudt en in welke gevallen volgens de Hoge Raad bij de vaststelling van kinderalimentatie alsnog met de werkelijke woonlast rekening kan worden gehouden.
Forfaitaire woonlasten
Sinds 2013 adviseert de Expertgroep Alimentatie om bij de berekening van de draagkracht van de alimentatieplichtige voor de voldoening van kinderalimentatie wat betreft de woonlasten uit te gaan van 30% van het netto besteedbaar inkomen. Een ouder die meer of minder is gaan verdienen “mag” voor wat betreft de kinderalimentatie als gevolg van dit stelsel ook meer of minder besteden aan zijn/haar woonlasten.
De Expertgroep Alimentatie geeft aanbevelingen, ook wel de alimentatienormen genoemd. Dit zijn richtlijnen en vormen daarmee geen recht in de zin van artikel 79 lid 1 RO. Het doel van de Expertgroep Alimentatie is om een bijdrage te leveren aan de voorspelbaarheid en rechtszekerheid van de rechtspraak in alimentatiezaken.
Specifiek ten aanzien van de woonlasten voorkomt het dat elke verandering in de woonsituatie van een ouder aanleiding geeft tot het indienen van een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie.
Werkelijke woonlasten
Na de invoering van het forfaitaire systeem wordt in alimentatiezaken regelmatig verzocht om rekening te houden met de werkelijke woonlasten in plaats van met de forfaitaire woonlasten. Verzoeken hiertoe worden zowel door de alimentatiegerechtigde als door de alimentatieplichtige gedaan.
Lagere rechtspraak laat zien dat er verschillende omstandigheden kunnen zijn die aanleiding geven om te rekenen met de werkelijke woonlasten in plaats van de forfaitaire woonlasten.
Enkele uitspraken
De rechtbank Overijssel hield bij beschikking van 18 juli 2014 (ECLI:NL:RBOVE:2014:4755) rekening met de werkelijke woonlasten van de onderhoudsplichtige, omdat hij naast zijn eigen woonlasten ook de lasten van de voormalig echtelijke woning (waar hij niet woonachtig was) op zich nam.
Het Gerechtshof Den Haag overwoog bij beschikking van 29 juni 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2310) dat rekening gehouden moest worden met de werkelijke woonlasten, gelet op het grote verschil tussen de werkelijke woonlasten en forfaitaire woonlasten én het feit dat indien rekening gehouden zou worden met de forfaitaire woonlasten dit ten koste van de kinderen zou gaan.
De rechtbank Noord-Holland hield bij beschikking van 4 april 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2751) aan de zijde van de alimentatiegerechtigde rekening met een lagere werkelijke woonlast, omdat deze woonlast van de vrouw een duurzaam karakter had en daarmee in lijn zou zijn met de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
De Hoge Raad 16 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:586)
In de uitspraak van de Hoge Raad van april 2021 was in geschil of het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden terecht had gerekend met de forfaitaire woonlast van de alimentatieplichtige. In deze zaak bedroegen de werkelijke woonlasten van de alimentatieplichtige niet meer dan € 95,- per maand, terwijl de forfaitaire woonlasten € 678,30 per maand bedroegen.
De Hoge Raad komt in zijn beschikking van 16 april 2021 tot de conclusie dat het hanteren van een forfaitaire woonlast op zichzelf niet in strijd is met de wettelijke maatstaven (behoefte en draagkracht). De Hoge Raad overweegt dat het forfaitaire rekensysteem de voorspelbaarheid en rechtszekerheid dient en voorkomt dat iedere wijziging in een woonsituatie aan de rechter wordt voorgelegd.
Dit betekent volgens de Hoge Raad echter niet dat er altijd met de forfaitaire woonlasten gerekend moet worden. Er zijn situaties denkbaar waarin wel met de werkelijke woonlasten rekening gehouden moet worden.
Dit is volgens de Hoge Raad het geval indien niet geheel in de behoefte van het kind (het bedrag dat volgens de Alimentatienormen nodig is om de kosten van het kind maandelijks te betalen) kan worden voorzien en de werkelijke woonlasten van de betrokken ouder duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het forfait. De rechter zal dan moeten nagaan of toepassing van de werkelijke woonlasten zou leiden tot een hogere kinderalimentatie. Is dit het geval? Dan moet de rechter de hogere onderhoudsbijdrage op te leggen, dan wel motiveren waarom hij/zij daar geen aanleiding toe ziet.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2021:2305) overwoog in een recente uitspraak onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad dat met de beschikbare draagkracht van partijen niet geheel kon worden voorzien in de behoefte van de kinderen. Gelet op de lage hypothecaire maandlasten van de man, die hij ook nog eens kon delen met zijn partner, heeft het hof geoordeeld dat de werkelijke woonlasten duurzaam lager waren dan het forfait en dat met de werkelijke woonlasten rekening moest worden gehouden.
Conclusie
In kinderalimentatiezaken is het uitgangspunt dat gerekend wordt met de forfaitaire woonlast. Rechters kunnen rekening houden met de werkelijke woonlasten, indien niet volledig in de behoefte van het kind kan worden voorzien en sprake is van duurzaam aanmerkelijk lagere woonlasten.
Heeft u vragen over dit onderwerp, neem dan vrijblijvend contact op met één van onze advocaten.